- figure
- figure [fieguur]〈v.〉1 gedaante ⇒ gestalte, voorkomen2 afbeelding ⇒ illustratie, plaatje3 personage ⇒ figuur4 gezicht ⇒ gelaatsuitdrukking5 symbool ⇒ allegorische voorstelling♦voorbeelden:1 ne plus avoir figure humaine • niets menselijks meer hebben 〈onherkenbaar verminkt, toegetakeld〉avoir triste figure • er belabberd uitzienavoir bonne figure • er goed, gezond uitzienfaire figure • een belangrijke plaats innemenfaire bonne figure • een goede indruk makenfaire piètre figure • een pover figuur slaanfaire triste figure • sip kijken, een lang gezicht trekkenaffaire qui prend figure • zaak waarin tekening begint te komen3 figure de proue • boegbeeld; 〈figuurlijk〉vooraanstaande persoon(lijkheid)c'est une figure! • dat is een grote persoonlijkheid!4 figure de proscrit • boeventronieavoir une bonne figure • een sympathiek gezicht hebbencasser la figure à qn. • iemand in elkaar slaanse casser la figure • op z'n bek vallen 〈ook figuurlijk〉jeter qc. à la figure de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren¶ 〈literatuur〉 figures de rhétorique, de mots • stijlfiguren, retorische figurenfaire figure de • doorgaan voor
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.